Verbod op niet-essentiële reizen tot 1 april 2021 – vordering tot schorsing afgewezenDe eigenares van een tweede verblijf in Frankrijk heeft de Raad van State verzocht de verlenging van het verbod op niet-essentiële reizen naar het buitenland te schorsen. De Raad van State heeft die vordering afgewezen.
In arrest nr. 249.913 van 25 februari 2021 wordt in de eerste plaats gewezen op de voorwaarden die de wetgever verbindt aan de mogelijkheid die de Raad van State heeft om de tenuitvoerlegging van een bestuurshandeling te schorsen. Zo moet er met name sprake zijn van spoedeisendheid, die de verzoekende partij in het licht van haar persoonlijke situatie dient aan te tonen. Die spoedeisendheid vooronderstelt dat de verzoekende partij het gevaar loopt ernstige, zelfs onherstelbare schade te lijden indien ze de uitkomst van de procedure tot nietigverklaring zou moeten afwachten.
In dit geval is de Raad van State van oordeel dat de verzoekster de spoedeisendheid niet naar behoren heeft aangetoond in het licht van haar persoonlijke situatie. Enerzijds beperkt ze zich ertoe een schending van de fundamentele rechten en vrijheden aan de kaak te stellen zonder haar grief te staven met concrete feiten. Anderzijds voert ze wel aan dat ze persoonlijk hinder ondervindt in de wijze waarop ze gewoonlijk gebruikmaakt van haar tweede verblijf, maar geeft ze niet aan hoe die hinder tot ernstige, zelfs onherstelbare schade zou kunnen leiden.
Aangezien de verzoekster de spoedeisendheid waarvan ze het bewijs diende te leveren, niet aantoont, besluit het arrest dat de vordering tot schorsing moet worden afgewezen, zonder dat de Raad van State de middelen dient te onderzoeken waarmee in dit stadium van de procedure de onwettigheid van de bestreden maatregel aan de kaak wordt gesteld. (25/02/2021) |