Gevangenis van Haren - verwerping van de beroepenDe Raad van State heeft bij zijn arresten nr 244.970 en nr 244.971 van 26 juni 2019 de twee beroepen verworpen die ingesteld waren tegen de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning betreffende het gevangeniscomplex van Haren. De Raad van State wijst verschillende punten van kritiek af die verband houden met de hoeveelheid groene ruimten, de zonering van de site volgens het gewestelijk bestemmingsplan, de impact van het project qua geluidsoverlast en luchtverontreiniging, de installatie van zittingszalen intra muros, alsook met de discrepantie tussen de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning wat betreft de parking. Wat de zonering van de site betreft, is de Raad van State van oordeel dat een voorziening van collectief belang of van openbare dienstverlening zoals een gevangeniscomplex zowel in een gebied voor stedelijke industrie als in een administratiegebied kan worden gevestigd zonder beperking van oppervlakte.
In verband met de kritiek betreffende de behandeling van de zone waar de Keelbeek ontspringt, wordt in de arresten gesteld dat het milieueffectonderzoek afdoende informatie heeft opgeleverd, ondanks de onzekere aspecten die in de studie worden vermeld. De conclusie is dat dat gebied geen wateroppervlak is als bedoeld in het gewestelijk bestemmingsplan en dat het afleiden van het oppervlaktewater naar de "wadi” (bekken) waarin het project voorziet, het debiet van de Keelbeek niet zal doen afnemen. De motivering van de vergunningen wordt op dat punt afdoende geacht.
Een ander punt van kritiek had betrekking op het ontbreken van een milieueffectonderzoek met betrekking tot een aantal mogelijke alternatieven en op de gebrekkige motivering van de afwijzing van die alternatieven. De Raad van State is van oordeel dat geen enkele andere locatie een redelijk alternatief vormde dat door de opdrachtgever was onderzocht en waarvan de impact bijgevolg bestudeerd had moeten worden. Het alternatief om in Haren slechts te voorzien in een strafhuis (zonder arresthuis), heeft het voorwerp uitgemaakt van een milieueffectbeoordeling en is vervolgens afgewezen. Hoewel de Raad van State vaststelt dat de uitdrukkelijke motivering van de stedenbouwkundige vergunning in dat verband ontoereikend is, is hij van oordeel dat, gelet op de meer nauwkeurige overwegingen in de milieuvergunning, de verzoekende partijen geen belang hebben bij een nietigverklaring die enkel op dat motief steunt.
Wat betreft de beoordeling van de gevolgen van het project voor de mobiliteit, wordt de kritiek op het gebruikte inschattingsmodel en de gevolgde methodiek afgewezen. Aangezien het milieueffectonderzoek uitgewezen heeft dat het project het verkeer op de grote toegangswegen slechts in geringe mate zou doen toenemen en slechts zou leiden tot een zeer lichte toename van het doorgaand verkeer, is de Raad van State van oordeel dat de vergunningen in dat verband op afdoende wijze gemotiveerd zijn. (26/06/2019) |